(langere tekst)
Bestaande niveautesten en oriënterende testen
In onze visie is er nood aan goede (en veel betere) niveautesten én betere instrumenten ter ondersteuning van de studiekeuze voor elk voortgezet onderwijs. Met name naar HO is dat problematisch zwak. Noteer dat we ‘toetsen’ hier gebruiken als synoniem voor ‘testen’.
Maar wat bestaat er vandaag al en wat zijn daarvan de sterkten en de zwakten van de bestaande instrumenten?
Paralleltoetsen
Paralleltoetsen.be (‘PT’ voor lager en secundair onderwijs, LO en SO)
“Met paralleltoetsen kunt u als (…) school nagaan in welke mate u met uw leerlingen bepaalde eindtermen of ontwikkelingsdoelen bereikt. Een paralleltoets is altijd gelinkt aan een peiling. De opdrachtgever van dit onderzoek is het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, de uitvoerder is het Steunpunt Toetsontwikkeling en Peilingen (KU Leuven & Universiteit Antwerpen).”
“In opdracht van (de overheid) nemen de onderzoekers jaarlijks peilingstoetsen af bij een representatieve steekproef van scholen en leerlingen, om te onderzoeken in welke mate bepaalde eindtermen of ontwikkelingsdoelen bereikt worden. Van de meeste peilingstoetsen worden ook paralleltoetsen (parallelversies) gemaakt. Die meten precies hetzelfde als de peilingen, maar met andere, gelijkaardige opgaven.”
“Paralleltoetsen worden via deze website beschikbaar gemaakt als instrument voor zelfevaluatie en interne kwaliteitszorg. Ze blijven meerdere jaren ter beschikking. Scholen kunnen paralleltoetsen afnemen om hun eigen niveau te testen: Halen hun leerlingen de eindtermen of ontwikkelingsdoelen? Hoe presteert de school in vergelijking met de referentiegroep uit de peiling?”.
OVSG-toetsen
Toetsen voor lager onderwijs (LO) voor de scholen van de steden en de gemeenten en het gemeenschapsonderwijs (GO!). Zie ook hier.
“De OVSG-toets is een alle-talenten-toets voor het zesde leerjaar in de basisschool. De toets bestaat zowel uit praktische proeven die de leerlingen in de loop van het schooljaar uitvoeren als pen- en papiertoetsen in juni. Via de toets worden een relevante set leerplandoelen (en dus ook eindtermen) bevraagd die zicht geven op de kwaliteit van het onderwijs in een school en de talenten van jongeren op het einde van de basisschool.
De OVSG-toets slaat op “alle domeinen waarvoor eindtermen zijn bepaald”.
Dat omvat niet alleen kennis maar ook vaardigheden zoals ICT-vaardigheden, technische vaardigheden (STEM), Frans communiceren, muzische vaardigheden, sportieve vaardigheden …
“De OVSG-toets is elke keer een nieuw product en de vragen en opdrachten zijn telkens anders. Een specifieke voorbereiding is dan ook niet nodig.”; “Met de OVSG‐toets wil de begeleidingsdienst een signaal geven aan de scholen. Aan de hand van de resultaten van de toets kunnen scholen zich de volgende vragen stellen: Doen we de goede dingen? (…) Doen we die dingen goed?”
Interdiocesane proeven
Zie ook hier. (IDP)
Deze proeven van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen (‘KOV’) omvatten zowel de leergebieden wiskunde en Nederlands, mals ook wereldoriëntatie. De proef is online beschikbaar, maar nog steeds ook op papier. Klassieke toetsen worden daarbij aangevuld met observatieopdrachten voor leerdoelen die moeilijker via klassieke evaluatievormen geëvalueerd kunnen worden (zoals spreekvaardigheid of zelfredzaam en efficiënt handelen).
SODA+
Deze kwaliteitsborging vormt een buitenbeetje in dit verhaal. Het is een particulier initiatief (van SODA+ vzw). Het is ontstaan in een samenwerking van technische scholen, bedrijven en academici, op initiatief van een ingenieur-lesgever in TSO en BSO.
Daarbij wordt gedurende het schooljaar nagekeken hoe sterk elke leerling in de deelnemende scholen (een honderdtal) staat qua houding en gedrag, met name ‘Stiptheid, Orde, Discipline, en professionele Attitude’. Mede door de strenge eisen die SODA+ stelt en de ernstige beoordeling door de schoolteams, slaagt slechts de helft. Met daaronder veel leerlingen met een migratieherkomst. Door die aanpak ontstaat een sterke sociale dynamiek, behouden de scholen hun eigen project en wordt de globale ontwikkeling van de jongeren evenwichtiger en socialer.
IJkingstoetsen
Ijkingstoetsen zijn typisch testen voor laatstejaars SO met oog op een betere studie-oriëntatie. Deze toetsen zijn specifiek per studierichting HO. Ze willen de studenten een goed beeld geven van hun vaardigheden en kennis in verhouding tot het verwachte instapniveau van de opleiding die ze eventueel gaan volgen.
Een goede, en dus sowieso gevalideerde, ijkingstoets geeft evenwel geen sluitende voorspelling over de slaagkansen. De motivatie van de studenten, de gegrondheid van de studiekeuze met oog op de latere beroepskeuze, maar ook dramatische medische en familiale incidenten zullen de slaagkansen net even goed sterk kunnen beïnvloeden. Deze toets biedt dus geen garantie dat de student de gekozen richting binnen het voorziene aantal studiejaren zal kunnen afronden.
Voor alle duidelijkheid, de ijkingstoets is geen ingangsexamen. De toets wil enkel een zo goed mogelijk advies geven. Die examens daarentegen testen op minimale kennis die absoluut noodzakelijk is voor men tot een bepaalde studie toegelaten wordt.
Nationale vergelijkende homologatietesten
Om de kwaliteit van het onderwijs te meten en te bepalen wie geslaagd is voor een bepaalde cyclus, werken verschillende landen met centrale examens. Ze nemen één zelfde examen af voor alle leerlingen aan het einde van het zesde leerjaar (LO) of het zesde middelbaar (SO). Denk aan het Franse Baccalauréat, de Duitse Abitur, de Britse A-levels en het Nederlandse ‘eindexamen’.
Deze voorbeelden zijn alle eenmalige opmetingen. Ze laten niet toe om de leerwinst in te schatten.
De huidige Minister van Onderwijs, Ben Weyts, en zijn regering zijn voorstander van zo’n testen voor LO en SO. De twee grote netten (KOV en GO!) en de top van het ministerie lijken echter tegen. Nochtans voorziet Ben Weyts meer momenten waarop een centrale toets afgenomen kan worden. Dat laat dan minstens een redelijke inschatting van de leerwinst toe.
Internationale vergelijkende testen
Internationale onderzoeken steunen typisch op steekproeven. Bij een relatief groot aantal scholen per land wordt éénzelfde test voor leerlingen van één zelfde leeftijd. Er bestaan meerdere vergelijkende, internationale testen zoals:
- PIRLS (Progress in International Reading Literacy Study)
- PISA (Program for International Student Assessment)
- TIMSS (Trends in International Mathematics and Science Study)
Allen geven ze de nationale beleidsverantwoordelijken (en indirecte de netten) een beeld van de mate waarin hun scholen bepaalde onderwijsdoelen behalen.
Deze internationale onderzoeken baseren zich enkel op steekproeven: in elk land nemen een aantal scholen deel (liefst veel natuurlijk, om zinnige resultaten te kunnen verkrijgen).
Voor- en nadelen van de actuele kwaliteitszorg
De inspectie speelt een cruciale rol in de kwaliteitszorg in ons onderwijs. In zekere mate geldt dat ook voor de pedagogische begeleidingsdiensten (van de koepels) en de lerarenopleiding en de bijscholing. Al deze instellingen worden elders besproken.
Voordelen van centrale testen
De drie besproken toetsen (PT, OVSG en IDP) geven de geïnteresseerde scholen een bruikbaar instrument om zicht te krijgen op de kwaliteit van de scholing die elke school haar leerlingen geeft.
Het KOV schrijft daarbij: “De deelnemende scholen kunnen er onder meer uit afleiden hoe ze scoren in vergelijking met scholen die een soortgelijke leerlingenpopulatie hebben. Analyse van de antwoorden biedt schoolteams suggesties om de eigen onderwijspraktijk te verbeteren.”.
Dat biedt de scholen een waardevolle aanvulling op de andere bevindingen van de schoolteams over al haar leerlingen. Terzijde, ervaren en gemotiveerde leerkrachten benutten bepaalde testen ook voor detailanalyse van de staat van de actuele vorming van leerlingen met problemen. Dat was niet de bedoeling van die instrumenten, maar het blijkt wel een waardevolle meerwaarde.
Terzijde, de relatief brede waardering voor deze drie centrale toetsen staat op gespannen voet met de courante kritiek op centrale toetsen omwille van het vermeend negatieve ‘teaching to the test’. We komen daarop nog terug, later in de bespreking.
Nadelen en tekorten
Er zijn al best goede centrale testen beschikbaar (PT, IDP en OVSG). Die kunnen reëel bijdragen tot een kwaliteitscultuur. Maar de wijze waarop deze benut worden schiet nog tekort:
- Ze worden niet systematisch afgenomen van alle leerlingen en studenten.
- Voor hoger onderwijs (HO) bestaan er zelfs geen centrale testen, noch andere centrale waarborgen op de kwaliteit (dan de NVAO). De NVAO evalueert, voor zover wij konden vinden, slechts een beperkt deel van de belangrijkste kwaliteiten.
- De scholen beschikken voor deze testen over een zekere autonomie in de mate waarin ze die afnemen (o.a. de vakken waarover, wat verschilt van de ene test tot de andere). Analoog voor de wijze waarop: naar de voorgeschreven gestrengheid of ‘soepeler’.
- Ouders en leerlingen krijgen de resultaten niet. Ze krijgen al helemaal geen bevattelijk overzicht van de mate waarin de leerling voldoet aan de geldende kwaliteitsnorm (noch voor de eindtermen, noch voor de leerplannen van elk net).
- De toetsen hebben een sterk cognitieve inslag. Vaardigheden en attitudes worden nauwelijks geëvalueerd.
Deze beperkingen hangen weliswaar samen met het doel ervan (scholen helpen met hun kwaliteitszorg). Ze belemmeren daardoor echter tegelijk elke ernstige externe verificatie op de interne kwaliteitszorg van school en net. Tegelijk hindert dat ook de legitiem vergelijking van scholen door ouders.
Het is, om even te vergelijken met de wereld van de boekhouding, alsof de er wel audits gebeuren, maar dan enkel lokaal en intern, zonder een externe auditor en zonder enige controle door het ministerie van Financiën. Dat zou natuurlijk de deur openzetten voor amateurisme, manipulatie, negatie van aandeelhouders en voor belastingontduiking.
Beleidsmatige manco’s
De huidige toetsen noch andere acties zoals de inspectie boden tot nog toe evenmin afdoende antwoord op de volgende uitdagingen:
- Afstemming op de noden van de arbeidsmarkt: werkgevers werden in zekere mate geweerd bij het vastleggen van leerdoelen. Vooral voor de finaliteitsopleidingen (SO en HO) is dat problematisch.
- Onevenwichtige kwaliteitszorg: door de combinatie van ‘besloten toetsing’ van de leerlingen en de werking van de inspecties, worden de reële resultaten enigszins verwaarloosd.
- Het tekort schieten van individuele scholen. De bevoegde overheden – ministerie en netten lijken onbekwaam om daar adequaat tegen op te treden. Dat geldt in zekere mate ook voor de schoolbesturen ten aanzien van de directies.
- Externen – zoals de ouders, maar ook lokale werkgevers en zelfs lokale inrichtende machten hebben er nauwelijks iets aan. Het helpt niet bij schoolkeuze, noch om druk te kunnen zetten op de zwaar tekortschietende scholen.
- Zelfs als de bestaande toetsen optimaal gebruikt zouden worden, bieden ze nog altijd geen voldoende meetinstrument voor de kwaliteit van de scholing die elke school in praktijk levert. Deze instrumenten geven weinig aandacht aan de verschillen in behaalde kwaliteit tussen de verschillende studierichtingen binnen één school. Doorgaans worden per school slechts enkele vakken in één richting beoordeeld.
- In hoger en vooral academisch onderwijs zien we – afgaande op de talrijke getuigenissen en eigen ervaringen – al eens een zekere dogmatische bias. Denk aan een departement bij economie waar alleen libertaire aanhangers van een vrijemarkt zouden aanvaard worden, of eentje bij sociale wetenschappen met enkel politiek-correcte opinies. Dat is een ernstig en structureel probleem. Onze universiteiten lijken dat probleem niet te erkennen, laat staan onder controle te krijgen.
- We vonden evenmin enig aanwijzing voor het systematisch opsporen van gebeurlijk racisme of xenofobie. Ons eigen, lopende onderzoek suggereert dat bepaalde scholen kampen met racisme vanwege leerkrachten, ouders of leerlingen tegenover leerlingen én leerkrachten met een migratieherkomst én met racisme van leerlingen en ouders van bepaalde migratiegemeenschappen tegenover anderen. Dat komt grof geschat vergelijkbaar dikwijls voor.